Syrckx van Harinxma thoe Heech
M, #7177, b. about 1374
Parents
Biography
Syrckx van Harinxma thoe Heech was born about 1374.
Hij was bewoner van het Doniahus in Oosterend.
DE DONIA-OORLOG.
PETRUS VAN THABOR , die tusschen 1460 en 1530 leefde,
en het grootste gedeelte zijns levens als leekebroeder in het
klooster Thabor, te Tirns bij Sneeli gesleten heeft, schreef
eene uitvoerige kronijk van Friesland, in den vorm van een
dagboek om de gebeurtenissen, die vooral in zijnen tijd voor
vielen, zonder de bij andere kronijkschrijvers meermalen gebruikelijke
opsieringen en wondervolle verhalen, met naauwkeurigheid
mede te deelen. Onder de belangrijkste der door
hem te boek gestelde geschiedverhalen, mag men rekenen
zijne berigten omtrent den Donia-oorlog, die een belangwekkend
en merkwaardig tafereel oplevert van die heillooze
familietwistea, die in vroegere eeuwen zoo menigmalen den
vaderlandschen bodem teisterden, en den algemeenen bloei
van denzelven belemmerden. — De Heeren H. W. C. A. VISSER
en H. AMERSFOORDI hebben in het Archief voor Vaderlandsche
en inzonderheid Vriesche Geschiedenis, Oudheiden
Taalkunde, de uitgave bevorderd van deze Historie van
Vriesland door PEÏEU JACOBSZ. VAN THABOR , of PETRUS
THABOBITA, en die met vele aanteekeningen voorzien. Ook
hunne bijzondere aandacht schijnt de Donia-oorlog te hebben
opgewekt, blijkens de uitvoerigheid waarmede zij de daaraan
in den tekst gewijde bladzijden hebben toegelicht. — De
Heer Mr. A. VAN HAWIAEL, J R . , blakende van ijver voor
alles wat de Friesche geschiedenis aangaat, deelde in eenige
nummers der Leeuwarder Courant zijne aanmerkingen omtrent
het in het Archief aangeteekende mede, welke door
den Heer AMEKSFOOUDT werden beantwoord, waarop nog een
kort woord van den Heer VAN HALMAEL volgde (*). — In
de uitgave van ït aade Friesche Terp, of Kronijk der Geschiedenissen
van de Vrije Friesen ; met bijvoegsels en aanteekeningen
van den Heer J. VAN LEEUWEN , thans Griffier
bij het Provinciaal Geregtshof van Friesland, vonden wij
den wensch ontboezemd , dat deze stukken in eenen duurzamer
vorm mogten worden overgegoten (†). Tot nu toe is
die wensch niet vervuld, en wij wagen het in de volgende
bladzijden daarvan eene proeve mede te deeïen, waarin wij
na vergelijking van de gevoelens der verschillende geschiedkundigen
, hetgene ons waar voorkwam kortelijk hebben opgeteekend.
Eene aîgebeeie oordeelkundige vergelijking en
ontleding van alle verschillende meeningen omtrent alle kleine
bijzonderheden zoude verre buiten het bestek van dit jaarboekje
gaan.
Tot regt begrip van den Donia-oorlog, die door PETRUS
VAN THABOR op eene eenvoudige, natuurlijke en omstandige
(*) Zie do Leeuwarder Couranten Tan 14 en 21 Junij 1831 ; 3 , 10 on 17 April en 1
Mei 1832.
(†) R áaile Friesche Terp. Aantekening op 1>!. tUS. - Pag. 441.
wijze wordt beschreven, dient men zich vooraf eenigzins
nader bekend te maken met het geslacht der twistende partijen
, de HARINGSMA'S en DONIA'S. In dezen bestaat tusschen
de opvattingen van bovengenoemde schrijvers eenig geschil,
en wij gelooven dat, na onderzoek hunner bedenkingen,
getoetst aan de aangehaalde bronnen de volgende schets van
dat geslacht, voor zoo verre het in dezen belangrijk is, kan
worden gegeven. — Het geslacht Dosu spruit voort uit dat
van HARINGSMA. HARING HABINGSMA van Heeg, die in 1404,
nevens SJOERD WIARBA, potestaat van Friesland was, had
vijf zonen en eene dochter, met name: ÂGGE , SIERK of
TJERK , EPE , HOTZE , DODWE en IEMKJE. — Be tweede zoon
SIEKK of TJERK, van wien bet geslacht der DONIA'S oorspronkelijk
is, en met wiens afstammelingen wij voornamelijk
te doen hebben, had negen, of volgens FERWERDA tien kinderen
en wel zeven zoons en drie dochters, in deze orde:
HARING, RIENCK, ÁGGE, BENEDICTUS, HOTZE , KEIMPE , SIERK
of TJERK, AUCK, gehuwd aan zekeren MIJRK of MERK, als
een zwager van HARING DONIA in de geschiedenis bekend,
ATH of AEL, waarschijnlijk gehuwd aan zekeren N. ROORDJ ,
en BAÜCK , gehuwd met BOTTO ESCHES of EESKES , door "WORP
VAN THABOR DOIJNGHA zwager genoemd. — De vijfde zoon
van HARING HARINGSMA, den potestaat, had eene dochter
LISCK, gehuwd aan ONNO JÜWSMA, en eene die de vrouw
was van JANCKO DODWAMA, van Langweer. — Sommige van
de hier genoemde personen komen voornamelijk op het tooneel
van den Donia-oorlog voor.
AGGE en HARING zijn de twee onrustigste en woeligste personen
die in dezen tijd voorkomen, en met hen zullen wij
ons inzonderheid hebben op te houden, hij de beschrijving
der geschillen, die wij thans wilden behandelen. PETRUS
VAN ÏHABOR vermeldt onderscheidene veten, tussehen verschillende
leden der familie, en stelt het begin van den
Donia-oorlog te Sloten in het jaar 1458. — AGGO ontmoet
men echter reeds in 1453 in de geschiedenis. In dit jaar
namelijk doodde hij binnen de stad Sloten zekeren HERO
BENNERTSMA (BINNERTSMA of RMNERTSMA) ter wrake van den
vroeger door dezen omgebragten WIJBO HERES GEKKAMA
In hetzelfde jaar was op den landdag Ie Bolsward DOUWE
GERBRANDA , gevolmagtigde van Westcrgoo , op aanzetting van
JARICH HOTTINGA, afgemaakt door JOHAN ROORDA, en deze
misdaad werd door JARICH TOT WOLDSEYJMDT. en BONNE
BONNISGA op zijnen bloedverwant SCHELTE ROORDA gewroken,
"wiens vermoording de kerk te Harlingen, waar dezelve plaats
had, ontreinigde, zoodat die twee jaren later op nieuw door
Bisschop RUDOLF van Utrecht gewijd en gereinigd werd.
Deze JARICH TOT WOLDSEYND (volgens WINSEMIUS) bij PETRUS
VAN THABOR ook HARING VAN WOLDENS genaamd zal waarschijnlijk
wel dezelfde persoon zijn als HARING DONIA , die
bij den laatsten wat later, naar zijne stins te Woudsend ,
HARING WOUDENS genaamd wordt. — Altoos zoude daardoor
de eerste oorsprong van de vete tussehen de DONIA'S en HOTTINGA'S
op eene aannemelijke wijze verklaard worden, waarvan
straks nader (*). — Wij zien AGGO HARINGSMA Ie Sloten
door eene onbegrensde hcerschzucht bezield, en vinden eene
voorname aanleiding tot den krijg in de jaloerschheid, waarmede
hij de magt beschouwde van zijnen neef WATZE HAÏUNGSMA,
toenmaals heerschap van Sloten en aldaar het hoogste
O De Heeren YAN AÎHERSFOORDT en VAN HALMAEL stemmen in dit punt overeen, en
fauaoe opvatting ^ordt door «iets besta-den.
gezag bekleedende. Deze WATZB was een zoon van BOCKO ,
wiens vader AGGO de oudere , een broeder was van SIEKK ,
de vader van AGGO HAIUNGSMA, over wien wij hier spreken. Om
zich te wreken op dien neef WATZE, wiens magt hij niet
konde dulden, en om tevens zijne eigene heerschappij te
grondvesten, verliet AGGO de partij der Sehieringers, die
hij anders was toegedaan en ging over tot de Vetkoopers,
bij welken hij aan de Woudlieden , of bewoners der zoogezegde
Wouden talrijke medestanders, en in JANCKO DOUWAMA,
Heerschap te Langweer, met wien hij , gelijk wij boven zagen
, vermaagschapt was, een uitmuntend mede aanvoerder
vond. Zij trokken naar Sloten, belegerden WATZE op zijn
huis , en staken een gedeelte der stad in brand; doch WATZE's
vader, BOKKO HARINGSMA , die heerschap te Sneek was,
snelde hem ijlings ter hulpe, bestreed de Vetkoopers krachtdadig
en noodzaakte hen, nadafc de edellieden SOLKO MEIJNAMA
en AIJSSO TJEBBAMA , van die waren partij gesneuveld, de
wijk te nemen naar het huis van AGGO. Dezen en zijnen vriend
JANCKO DOUWAMA gelukte het, gedurende den nacht, heimelijk
deze woning te verlaten en den vijand te ontkomen , die
op den volgenden dag aldra de stins veroverde, welke WATZE,
zoo als PETRUS VAN THABOR zegt nog in het jaar 1464 bezat.
— Andere schrijvers vermelden tevens dat hij nimmer
dit huis terug bekwam, maar later, nadat hij wederom van
partij was verwisseld , zich met eene geringe schadevergoeding
in geld moest vergenoegen , die hem door BOCKO HAKINGSMA
werd uitbetaald (*). Dit geschiedde in 1458.
O WINSEMIUS, Chronijck van Friesland , bladz. 286î>. SCHOTÁNÜS , Geschiedenissen
van Friesland , bladz. 330a. ÜBBO EMMIUS . lier- Fris. Hut, hl. 302 OCKO SCFURLENSJS
, Ctironïjk van Freisland , bl. 201 enz.
Wij vinden bij PETRUS VAN THABOR vooris vermeld een
twist tusschen HARING DONIA , broeder van AGGO, en EPO KEE
HOTTINQA , die op eene stins te Nieuwland 'm Wtymbritseradeel
woonde. Deze EPO KEE , was de vader van JARICH HOTTINGA
, voormeld. HARING DONIA , die waarschijnlijk vroeger
eenigen tijd te Sloten gewoond had, vestigde zich op 't dorp
Nieuwland, in de nabijheid van HOTTINGA- of HETTiNGA-stins,
door EPO KEE bewoond en trachtte reeds in hetzelfde jaar
1438 diens huis te bemagligen , welke aanslag evenwel mislukte
, en zoo was dan AGGO tegen WATZE , en HARING tegen
EPO KEE in openbare strijd.
PETRUS VAN THABOR vermeldt nog een open oerloech, waarbij
het geslacht DONIA van ter zijde betrokken was, namelijk
tusschen RENICK of RIENK DOIJTSES en FOCKA of FOCKO
EESCHES of EESEES , in welken de woudman de zijze van
FOCKO en JANCEO DOUWAMA die van RIENK koos. Deze FOCKO
EESKES is waarschijnlijk de grootvader aan moeders zijde
geweest van ÏANCKO , dewelke, hoezeer te Oldeboorn in het
kwartier der Vetkoopers wonende, om bijzondere redenen de
partij der Schieringers was toegedaan. Hij had voornamelijk
twist met eenen Schieringer RIENK DOIJTSES ALBADA , over het
bezit van het huis Metskenwier by AMrum, en dit geschil,
gepaard met het huwelijk van RIENKS zuster TIET VAN ALBADA
met AGGO DONIA, noopte hem om af te vallen van de
partij der Schieringers, om het nu met de Vetkoopers te
houden.
In den beginne viel de strijd voor de DONIA'S alles behalve
gelukkig uit; AGGO was uit Sloten verjaagd, zijne huizinge
hem ontweldigd en zijn gezag , voor het oogenblik , vernietigd
. en HARING vond te Nieuwland niet alleen in EPO KEE ,
maar ook in DOUWE SJAARDEMA , vader van SWOB , welke met
EPO KEB'S zoon JARICH gehuwd was, hardnekkige vijanden.
DOÜWE SJAARDEMA dan en GOSLIK JONGAMA of JÜWINGA ,
heerschap van Bolsieard trokken tegen het huis van HARING
DONIA te Nieuwland op, vielen' liet door velen van Boîsward
ondersteund, aan en hebbon hetzelve volgens PJSTKÜS VAN
THABOS omgeworpen, waarmede ook UBBO EMMIDS instemt,
terwjjl anderen verklaren dat zij er een sterk garnizoen van
hunne partij ter versterking op lieten , nadat h«t gedeeltelijk
uitgeplunderd was en wel, omdat zij van JANKO DOUWAMA
en de woudlieden zeer geplaagd werden (*). — Deze overmeestering
van HARING DoNiA-stins had plaats op den 13
Jülij 1458. De vonk der oneenigfteid in het westen ontstoken
breidde zich alras oostwaarts uit en het geslacht der
DONIA'S zag zich als nu in verschillende oorlogen gewikkeld ,
die een treurig tafereel ophangen van den ellendigen toestand
des lands in die dagen, en waarvan OCKO SCARLEINSIS te regie
zegt: » dat uit die Duijvelsche partij en oorlog , veel roverij,
moord, doodslaginge, en blocdstorlmge kwam."
JANCKO DODWAMA bleef zijnen bondvriend ÂGGQ DONIA , die
van zijn huis te Sloten beroofd was , getrouw, en behandelde
hem met groote vriendschap. »He- had synre compassie
, en dede so voeie, dat hem gedaen worde een
Edelmans woninge" zegt het Boek der Partijen van JANCKO
DOUWAMA, zijn naamgenoot, en WOUP en PETRUS VAN THABOB.
vermelden uitdrukkelijk dat dit eene stins was van JODKE
GALAMA, staande te Altmarijp, in de Grietenij Utingeradeel.
(*) Zie SCUOTAKOS, pag. 330a; WlBSMUUf , H. S686 ; OOKO SURLEXSiS, M. 20C Cl:
De uitgevers van het Archief houden het er voor dat AGGE,
uit eigen beweging , en om zich vergoeding te verschaffen
voor het verlies van zijne stins te Sloten, de JODKE GALAMA
stins heeft belegerd en veroverd, maar uit de aangehaalde
schrijvers komt het ons, met den Heer v. HALMAEL voor
dat door bemiddeling van JANCKO DOÜWAMA deze plaats hem
ter bewoning is ingeruimd. Anders schijnt het geweest te
zijn met HARING DONIA, die, van Nieuwland verdreven,
tijdens AGGO de vermelde stins ter bewoning bekwam, zich
met geweld meester maakte van het huis van zekeren EPKO ,
te Smallebrug, in de grietenij Wijmbritseradeel , hetwelk
hij vooral met vreemde legerkneehten bezette, en waaruit
hij zijnan vijanden groote schade wist aan te doen. De beide
gebroeders AGGO en HARING te ÄTemarijp en Smallebrug,
versterkten allengskens hunne woningen, vermeerderden hunne
bezetting, deden herhaalde uitvallen, die meer van roof en
plondering, dan van gevechten hadden in eerlijken en openen
strijd, en maakten het zoo erg, dat weldra op eenen
gemeenen landsdag besloten werd AGGE op zijne stins te
belegeren. SCHWARTSENBERG vermeldt in zijn Charterboek
een verbond, aangegaan tusschen Oostergoo en Westergoo
voor den tijd van drie jaren, dat waarschijnlijk op dezen
landsdag gesloten is en waarvan welligt de belegering der
stins te Altmarijp het gevolg is geweest. Dat wij hier alleen
van Oostergoo en Westergoo melding gemaakt vinden, komt
van daar, dat in de oudste tijden de Zevenwouden regtens
geen ligchaam of gedeelte van het Staatsligchaam op zichzelve
uitmaakten, en in staatsstukken niet bijzonder genoemd
worden, maar begrepen waren onder den naam van Oostcren
Westergoo; hetgeen schijnt geduurd te hebben tot tegen
den tijd der Saksische regering, gelijk de Heer v. H. iit
zijne nota 30 uit JANCKO BOUWAMA'S Boek der Partijen aantoont.
Uitdrukkelijk vindt men bij hem vermeld dat JANCKO
en de "Woudlieden bij dit beleg niet tegenwoordig waren.
Het beleg werd dan voor de stins te Ahnarijj} geslagen
en HARING, die toen reeds weder van woning beroofd was,
toog met zijne vreemde krijgsknechten derwaarts om zijnen
broeder bij te staan. Door de hulp van deze droesen , zoo
als PETRUS V, THABOR ze noemt, was het voornamelijk dat
de stins behouden bleef, want ze waren met bussen gewapend,
terwijl natuurlijker wijze in Friesland, waar tot dus
verre het schietgeweer onbekend was gebleven, deze nieuwe,
wisse, en vreesselijke wijze van oorlogvoeren, op de belegeraars
eenen allerverderfelijksten invloed hebben moest.
Het gevolg was dan ook dat RIENK KAMSTBA , SJOERD AYLVA
en twee neven van SJAARDEMA door het vuur der belegerden
sneuvelden, en dat men weldra genoodzaakt was dit beleg
op te breken, waardoor het gezag van AGGO DONIA bevestigd
en versterkt, en hij in den ganschen omtrek ontzien
en gevreesd werd. — Intusschen had HARING , gelijk wij zeiden ,
in 1459 EpKA-stins te Smallebrugge overmeesterd, maar om
zich daarover te wreeken, hadden SJAARDEMA en de zijnen,
reeds in datzelfde jaar HAiiiNGS-stins te Woudens — overmeesterd
en vernield. — Het is niet stellig te bepalen of
wij onder dit Woudens, Woudsend in Wijrribritseradeel of
Wons, in Wonscradeel hebben te verstaan , hoewel ik met
het Archief wel kan overhellen tot de meening dat het
Woudsend is, omdat men ook elders leest van JARICH VAN
WOLDENS, die tevens JARIGH van Woudsend wordt genaamd; —
Terwijl nu uit haat tegen de gebroeders DONIA . de stins
van HARING} aldaar werd vcrmeestcrd, overrompelde men ook
die van zij non broeder BENEDICTDS te Heeg, mede in Wijmbritseradeel,
en die van zijn broeder SIERE of ÏJERK te
Oostereinàe in Hennaarderadeel (DoYN«HA-stins genaamd) en
nam zeifs den laatsten gevangen , hetgeen de DONIA'S grooten
afbrcok dreigde te doen.
Zoodra das van den kant der vijanden aan HARING den
voorslag gedaan werd, om zijns broeders vrijheid te koopen,
door teruggave van EpKO-stins, werd daartoe door hem
volgaarne besloten, en de woning waarin SJAARDAMA zooveel
bslang bleek te stellen, aan hem en de zijnen overgelaten,
en op dit tijdstip was het dat het beleg van Akmarijp begon
en HARING , na een zeer kortstondig bezit van EPKOstins,
weder zonder dak, zich met de zijnen naar ÂGGO
begaf en hem in de verdediging zijner goederen behulpzaam
was. In het jaar 1461 was de toestand der DONIA'S gunstiger,
want niet alleen werd het beleg door AGGO afgeslagen,
maar de zwagers der DONIAAS , BOTTE EESCHES , maakte
zich meester van de stins van WATSO MENNEMA , te Eernsum
in Rauiverderhem, » ende beslotet ende bebolwercktet sterekelic
en woende aldaer" zegt PETRUS VAN ÏHABOR, er bijvoegende
dat » DOYNGA net hoer swagers in dat selve jaer groet
hoechmoet drewen," — hetwelk in het volgende jaar niet
minder werd door de overmeestering van HiDDiüsiA-stins op
Nieuwland, die HARING weder in zijne magt kreeg, ommuurde
en versterkte en er zijnen vasten zetel vestigde-
Hier den wij nu het geslacht der DONIA'S op den hoogsten
top van magt en eer en aanzien geklommen, de voorvaderlijke
of later aan anderen ontweldigdc vesten waren weder
in hun bezit gekomen , herhaalde overwinningen hadden
hunne grooto magt doen kennen en het ontzag voor hunne
wapenen doen klimmen; sommige gevreesde vijanden waren
in den strijd gevallen , anderen van hunne minderheid door
daden overtuigd, en de schrik voor de roofzucht ea het
geweld der overmagtigc heeren heinde en verre verbreid;
maar ongelukkig moeten wij er bijvoegen, dat het ook het
keerpunt was hunner grootheid en van hunnen voorspoed,
en dat van dit tijdstip af tot aan hunnen geheelen val toe,
slechts weinige jaren verloopen zijn.
Doch thans waren zij nog in den staat, die onze- PETRUS
schildert in de eenvoudige vermelding dat »de DOSTNQA'S
»toen moediger werden , dan zij ooit te voren waren, en
» de koeijen van Bolsward en Boscwm en overal weghaalden
»en de menschen gevangen namen zonder wederstand , en
»dat al de Sevenwolden angst hadden van DOYNGA." Deze
toenemende magt van de DONU'S en de herstelling in het
bezit hunner vroegere staten en stinsen schijnt bij beide partijen
aanleiding en lust gegeven te hebben, tot verzoening
en bijlegging der bestaande twisten. Altoos lezen wij dat
reeds in 1462 HAMNG , die HiDDEMA-stins te Nieuwlanâ
weder bewoonde, zich verzoende met EPO KEE en met
DOÜWE SJAARDAMA , terwijl PETRUS V. THABOR er bijvoegt
dat hij ook soende met de stad van Bolsward. Hier vinden
wij wel de Bolswarders, maar niet GOSLIK JONGAMA , die
toen ter tijd aldaar heerschap was, opgenoemd, als den zoen
sluitende; UBBO EMÏÆIÜS en WORP V. THABOÄ noemen hem
uitdrukkelijk, maar Ocso SCABLENSIS gaat nog verder dan
onze schrijver en zegt uitdrukkelijk, dat de oorlog verzoend
werd tusschen Epo KEE en dezen HARING DONIA , en ook
"ars Bolsward DOÜWE SJAARDA. Maar GOSLYK JONOAMA ,
voegt hij er bij, bleef buiten dezen zoen, en TJERK mede,
want zij wouden niet geven. Het verschil alhier bestaande
tusschen de uitgevers van het Archief, die JOJSGEMA in den
zoen wilden betrekken, en den heer v. HALMAEL, die hem er
buiten wil houden, moet dunkt ons in den laatsten zin beslist
worden , als wij namelijk de uitdrukkelijke vermelding van
UBBO EMMIÜS , tegen de stellige uitsluiting van OCKO SCARLENSIS
overstellende, nagaan , hoe GOSLIK JONGAMA , voor
zijnen tijd een der dapperste en edelsten was, en hoe daarmede
strijden zoude , de overweldiging van HARING HIDDEMAstins,
die wij later nogmaals zullen vermeld zien, en die
hij dan, zoo hij met hem verzoend was, verraderlijk zou
hebben bedreven. Hoe dit zijn moge, de zoen werd gesloten
tusschen de meeste vijandelijke partijen en er was een tijd
van vrede en rust.
Maar gelijk wij dit in de geschiedenis van alle onze Nedcrlandsche
gewesten kunnen opmerken , dat twisten tusschen
verschillende geslachten , zoo lang beide bestonden , slechts
zeldzaam en voor korten tijd slapende bleven, vinden wij het
ook in deze familie onlusten weder bevestigd. Thans veranderde
HASING van partij en sloot zich weder aan de Schieringers
aan, welk voorbeeld weldra door zijne broederen
schijnt gevolgd te zijn ; en waardoor zij JANCKO DODWAMA
van hunnen vriend tot hunnen vijand maakten , een der
eerste bronnen van hunnen ondergang. Wij hebben gezien
dat AGGO DONIA , na zijne verjaging uit Sloten , de stins van
de GALAMA'S te Âkmarijp), in bezit kreeg, waar hij nog woonachtig
was. De vetkooper GALE GALAMA , wien dit geweldig
in den krop stak en die uit den zoen tusschen HARING
en EPO KEE cene steeds vermeerderende magt der DONIAS
vreesde , trok vergezeld van zijn zo on IGO ten strijde legen
dit bij hem gehaat geslacht. KEIMPE DONIA, volgens onze
geslachtlijst de zesde zoon van TJEEK , de oudere, die te
Hcmelum gezeten was s werd door hun in een gevecht gedood ,
SIERK of TJEKK de zevende zoon , mede te Hcmelum , werd
overvallen en gevangen genomen. PETRUS V. THABOR vermeldt
deze gevangenneming op den 5 September en den
dood van KEISIPE op St. Antonydag , van 1463 , zoodat dan
de eerste veel later zou hebben plaats gehad, dan KEIMPES
sneuvelen. Maar wanneer men in aanmerking neemt dat
deze daad der GALAMA'S den DONIAS de eerste aanleiding gaf
tot don oorlog tegen JANCKO DOUWAJMA , en dat deszelfs geschiedschrijver
vermeldt dat HAKING reeds na Paschen de
stins van JANCKO te Irnsum overwon , komt het waarschijnlijk
voor dat men met SCHOTANDS de gevangenneming van
SIERK moet stellen op 16 Januari] , kunnende dan, daar
uit dit boek der partijen en uit oude getyboeken is op te
maken dat ST. ANTONu's-avond in Januarij en wel op
den 17e invalt, de dood van KRIMPE een dag na de gevangenneming
zijns broeders hebben plaats gehad, hetgeen te meer
waarschijnlijk is, omdat beiden te Hcmelwn waren gevestigd.
JANCKO DOÜWASIA , die buitendien niet over do dankbaarheid
van den rusteloozen ÀGGO DONIA te klagen had ,
schijnt in dezen strijd de GALAMA'S behulpzaam te zijn geweest,
uit wrake waarover HARING in 1463 de stins VAN
JANCKO te Eernsum belegerde , verwoestte, JANCKO zelven
verdreef en bijna gevangen had genomen. Voor dat oogenblik
waren de twee gebroeders DONIA nog meer gevreesd
dan vroeger, zoo in Oostergoo als in Wesiergoo en Sevenwolde,
»ende ten was niet te sien dat yemand solde tegen hær
«settcn dorren, — Doe branden sy , ende roueden io Ac-
»kruin, toe BORN (Oldehoorn) ende toe Wommels, ende
»deden vele luden groten onwiile."
Maar thans was de maat vol , ook hier moest hoogmoed
voor deo val komen , en overmoed geschaft worden. JANCKO
Douw AHA , wiens herhaalde vertoogen op AGGO geen den
minsten invloed uitoefenden, ea wiens onderhoorigen geweldig
van diens rooverijen hadden te lijden, verbond zich met
GAI.E GALAMA en zijn bloedverwant TJEPRO OBNEBIA ,
ÏJEPKO VAN DER CAPEIXE , die op het huis ter Caple woonde,
om hem te A limarijp, op GALAMA-stins te belegeren , van
•welk beleg •wij de uitvoerigste beschrijving vinden medegedeeld
in het boek der Partijen van JANCKO DOÜWAMA van
Oldéboorn. — De aanval was stout en krachtvol , de verdediging
hardnekkig, hoewel de middelen door AQGO aangewend
, volgens den zoo eveu genoemden geschiedschrijver ,
den toets der eerlijkheid niet kunnen doorstaan. Als eene
krijgslist kan men aanmerken dat AGGO, een goeden vriend
van JANCKO gevangen genomen hebbende, dezen in eenen
korf, buiten aan de stins liet hangen , aan die zijde , waar
de belegeraars hun geschut hadden geplant, (want toen waren
ook zij reeds van bussen voorzien) , ten einde daardoor,
zonder den gevangene veel îeeds aan te doen , de vijanden
te beletten van hunne vuurwapenen gebruik te maken , zoo
zij JANCKO's vriend niet wilden opofferen , — maar verraad is
en blijft altijd ongeoorloofd en ook dit schuwde hij niet,
gelijk het vervolg zal aantoonen. HAEING poogde van zijne
zijde, zijnen broeder te ontzetten , maar vruchteloos ; de
door hem aangewende pogingen om JANCKO te bewegen tot
den aftogt door het rooven en branden in do dorpen Olde-
toorn, Nes en Akkrum in Utingeradeel hadden even weinig
goed gevolg, en het scheen dat AGGO den strijd moede
werd en naar een verdrag wilde luisteren. Hij verzocht
daarom een mondgesprek met JANCKO te mogen houden ,
waarop een wapenstilstand gesloten werd , maar toen JAMCKO
ter goeder trouwe en op dien wapenstilstand steunende in
voile veiligheid tot hem meende te kunnen komen, had
AGGO 25 busschieters in eene hindcrlage gesteld om JANCKO
van het leven te berooven. — Deze verraderlijke aanslag gelukte
echter niet, want hoewel DODWAMA wel geraakt,
maar niet gekwetst werd , hetgeen volgens de woorden van
J. DOUWAMA v. OUkboorn, ';» wal genoegh een groet mirakel
was ," konde hij ongedeerd naar de zijnen terugkeoren,
om den strijd tegen zijnen trouweloozen vijand met dubbele..
kracht en bitterheid voort te zetten. Het mirakel, waarvan
de schrijver spreekt is dit, dat drie kogels hem hadden
geraakt, maar tusschen het hemd en bloote ligchaam waren
blijven liggen en dat wel geheel en al plat. — Nn zag AGGO
weldra geen kans meer om het huis behoorlijk te verdedigen,
de vijand dreigde van buiten , de honger begon van binnen
te woeden, en hij zag zich alzoo genoodzaakt heimelijk
te ontvlieden, en dn stins aan zijne knechten over te laten,
die het den vijanden behoudens leven en have overgaven,
waarop het door hen met den grond gelijk gemaakt of zoo
als PETHUS dit uitdrukt omgeworpen werd.
Vervolgens wendde JANCKO zich naar Âkkrum waar hij
de stins van RIENK DOITZES , »omdat hij 't AGGE met
» hielt," belegerde, overmeesterde en den eigenaar zelven
gevangen maakte en toog van daar weder naar Hemelum
waar het huis van KEIMPO DONÎA , thans door IIOTZE , den
vijfden zoon van TJERK bewoond , door hem werd veroverd
en vernield. De schrijvers van het Archief schijnen deze
daden te splitsen , en de verovering van RIENK DOITZES
huis aan DOUWAMA , die van KEIMPE DONIAS huis aan GALAMA
toe te schrijven , want zij zeggen , » intusschen zat GA-
» LAMA ook niet stil, maar veroverde inmiddels de stins van
» K.EIMPE enz," De reden die hen daartoe noopte kunnen
wij met geene mogelijkheid begrijpen , daar PETRUS V. THABOR
er geene aanleiding toe geeft , terwijl SCHOTANUS van de
inneming van GALAMAS-SIUIS te Âlimarijp zegt: »Dit uij^-
» termaten sterke huijs hebben JANCKE en GALE terstond ter
» aerden geworpen, ende gheslecht," en dan laat volgen.
» Hiervan af toghensc voor RIENK DOITZES AüBAMA-huis te
Ackrum , enz. en later »Nu hiervan daen gingense glielij-
»kerhand voor KEIMPE DoNiA-huis te Hemelum." Ook WINSKMIUS
zegt dat JANCKO en GALO GALAMA »goede gelegen-
»heden vindende, met ter ylen derwaerts na Hemelum ge-
»trokken zijn" enz. Wij schrijven dus de overmeestering
van KEIMPE DoNiA.-b.uis aan de vereende pogingen der twee
verbonden edelen toe.
Wij hebben vroeger opgemerkt dat ia 1461 , de zwager
der DONIA'S BOTTE EESCHES of EESKES de stins van WATSO
MENNEMA , een medestander van de vijanden der DONIA'S had
vermeesterd ; hij was daarvan nog în het bezit, maar JASCKO
en de zijnen verlangden ook deze stins te veroveren en
pleegden daaromtrent raad in een klooster te Alclcrum,
Aylscm genaamd. Te dier tijde was die stins bezet niet
alleen door BOTTE EESKES , maar ook stellig door HARING
DONIA , en naar alle waarschijnlijkheid ook door AGGO , die
na zijne heimelijke vlugt uit het huis te Akmarijp , zich
•wel vervoegd zal hebben, bij den broeder, -wiens aard met
de zijne het meeste strookte , die hem in vroegere} en latere
tijden trouw had bijgestaan en van wien hij dus de beste
bescherming en de gereedste hulp had te; wachten. Toen
deze nu met de voornemens van JANCKO en de -'zijnen bekend
werden begrepen zij , met hunnen aanhang , voordeeliger
te kunnen strijden in het open veld , daar de partij
veel geringer in getal was , dan wanneer zij [een beleg op
de stins zelve afwachtten. Zij trokken dan in vereeniging
met HETTO DEKEMA van Weyüum, WORP TJAARDA van
Rinsumageest, TJEBBE UNIA , LIEUWE JELLINGA en DOUWE
ABBINGA van Stiens , JELGER FEIJTSMA , SIJTJE MARTENA ,
en OENE OENEMA van Wirdum, en DOEKE FONDENS van
Jorwerd en veel volks, eerst na Eernsum en aldaar te
Nijedam, iets Noordelijker dan Eernsum , over de Boom
en vervolgens weder zuidwaarts naar het klooster. Digt bij
het zelve ontmoette hen het vijandelijk leger , en er ontstond
een woedend gevecht, waarin het geluk geheel op
de zijde van JANCKO DOUW AHA verbleef, zoodat HARING DO-
.ïW-P'elve sneuvelde en met hem DIJE HANIA , DEKAMA ,
TJAEKDA en UNIA , met ongeveer 240 manschappen, volgens
ScHOTANus , 214 volgens WINSEMIUS, en 213 volgens PETBUS
THABORITA , terwijl WORP V. THABOR zegt dat er niet vele
volks bleef, maar vele wapens, paarden en kleederen. Het
gevolg van dezen beslissenden slag was dat de magt der
DONIAS geheel werd gefnuikt , JANCKO DOÜWAMA en de vetkoopers
die hem aanhingen werden alras meester van de
stins van WATSO MENNEMA , waarop BOTTE EESCHES woonde
en van DOÏTSE ABBEMA , ja zelfs was de verslagenheid onder
de Schieringers bij den dood van HAKING DONIA ZOO groot ,
dat zij verschillende door hen bezette stinsen uit vreeze verlieten en ook het HîDBEMA-huis door HARING zelve te
Nieuwland bezeten , aan de vijanden overlieten. Wij vinden
bij PETBÜS VAN THABOR aangeleekend , dat GOSLIK JUWINGA ,
GOSLIK JONGAMA, van Bolsivarâ daarop Inoam en niets meer;
WiKSEM. Syrckx van Harinxma thoe Heech has reference number 7256.
Last Edited | 11 October 2021 |